Makkumer hulp bij watersnoodramp van 1953
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 werd ons land getroffen door de grootste watersnoodramp ooit. De combinatie van springtij en een noordwesterstorm bleek te veel voor een groot gedeelte van de Zeeuwse dijken. Ten gevolge hiervan vielen er in Zeeland 1835 doden en verloren 72.000 mensen hun woning. Deze ramp, waarbij 200.000 ha. land overstroomd werd, zou de aanzet vormen tot de deltawerken. Zo zou de Noordzee voorgoed getemd kunnen worden.

Sommige oudere lezers zullen zich de hulp aan de overstroomde gebieden nog voor de geest kunnen halen: de berichtgeving voor de radio, de helikopters en amfibievoertuigen die ingezet werden en de militaire vrachtwagens die door de straten reden om speelgoed, kleding en ander bruikbaar materiaal op te halen om de getroffenen te helpen.

Dat de bevolking van Makkum ook haar aandeel heeft geleverd bij de hulpverlening aan Zeeland blijkt uit een dossier dat aanwezig is in het Gemeentearchief te Witmarsum. Vooral de Makkumer vissers blijken zich heel doortastend te hebben opgesteld!

Rapport over de hulpverlening van de Makkumer vissersvloot aan de geteisterde gebieden, zoals dat op 10 februari 1953 werd geregistreerd door de toenmalige directeur Haven en Visafslag, de heer Gijsbert Reijns.

Op maandagmiddag 2 februari, omstreeks 2.30 uur werd ik opgebeld door de Heer Directeur der Visserijen uit Den Haag, die mij verzocht de vissers te willen animeren om met hun vaartuigen hulp te willen verlenen aan de geteisterde gebieden en dat men dan onverwijld zou wegvaren naar Vlaardingen, waar verdere instructies zouden worden gegeven.
Men moest de route nemen over Amsterdam, Gouda en Rotterdam, aangezien Dordrecht geblokkeerd was.
Direct gaf ik dit verzoek door en spontaan meldden zich 18 schippers, te weten: WON 8, 10, 16, 18, 22, 29, 32, 33, 37, 38, 39, 42, 49, 50, 52, 62 en 76, wat de grootste vaartuigen van de vloot zijn.

Winter 1949. In het midden drie viskotters die de tocht naar Zeeland maakten: de WON 16 "Morgenster" van Hans Klaas Poepjes, WON 42 van Jan J. Poepjes en WON 32 van de gebroeders Klaas, Pieter Fedde, Haiko, Gouke en Jan Bootsma.

In alle haast werden de schepen gereed gemaakt en om 6 uur voeren zij de haven uit, waarna om 1 uur 's nachts de Oranje-sluizen te Amsterdam werd binnengelopen. Door de sluis gekomen werden zij opgevangen door de Waterpolitie die hen door de stad geleidde en waar alle bruggen onmiddellijk geopend werden. Alleen voor de spoorbrug moest anderhalf uur gewacht worden. Ondanks dat het nacht was en de vaarwaters onbekend, werd doorgevaren, (de tocht ging over de Ringvaart, Brasemermeer, Gouwe en IJssel) en om 12 uur des middags bereikte men Rotterdam.

Na enig zoeken liep de vloot om 3 uur de haven van Vlaardingen binnen, echter op een tweetal na, die abusievelijk een ander konvooi volgden en waarop ik in dit rapport nader terug kom. Te Vlaardingen werd medegedeeld dat de volgende ochtend voedsel zou worden ingeladen voor Bruinisse en Dreischor.

Burgemeester Reitsma neemt afscheid van de vertrekkende vissers. Midden schipper Lykle Pieters Poepjes.  
(foto Leeuwarder Courant/GAW)

   
De volgende ochtend (4 februari) kon direct hiermede begonnen worden en aan ons konvooi werd nog een 13 tal schepen toegevoegd, namelijk 8 Volendammers, 4 IJmuidenaren en 1 Wieringer.
Het voedsel werd in 21 schepen geladen, en wel in de WON 16, 18, 28, 29, 39, 42, 62, VD 9, YM 206 en 261 die bestemd waren voor Bruinisse. Naar Dreischor gingen de schepen met een geringere diepgang, zulks met het oog op de ondiepe haven, namelijk de VD 7, 65, 67, 79, 119, 150, 240, WON 10, 37 en de 49. De overige schepen moesten leeg meevaren.

Als loodsboot werd aangewezen de boot van de Visserijinspectie uit Harderwijk en als loods een Opperwachtmeester van de Waterpolitie uit Vlaardingen. Om 8 uur voer men weg en over de Oude Maas en het Hollandsdiep kwam de vloot om 14.30 uur in Bruinisse aan. Als leider van het Makkumer konvooi begaf ik mij direct naar de burgemeester om te vragen waar de levens-middelen gelost moesten worden. Het bleek echter dat er reeds zoveel voedsel was aangevoerd dat men het nauwelijks meer wist te bergen.

Onderwijl kwam de loods mededelen dat hij bericht had ontvangen om door te varen naar Brouwershaven. Onmiddellijk ging men weer op weg, maar nabij Dreischor achtte de loods het raadzaam om terug te keren, daar het weer steeds ongunstiger werd en het weersbericht storm uit het N.W. aangaf, zodat het niet verantwoord was om door te gaan, temeer daar de haven van Brouwers-haven zeer moeilijk is in te varen en het lagerwal was.
De terugtocht werd aanvaard, ook door de vaartuigen die voor Dreischor bestemd waren, en om 18.30 uur lag de vloot in de vluchthaven van Zijpe, nabij Bruinisse. De volgende morgen (5 februari) was het weer aanzienlijk beter en kregen we weer opdracht om naar Dreischor en Brouwershaven te varen.

   
Echter liep er zo'n sterke stroom, dat slechts een 3 tal schepen er heen durfde te gaan.
Om 12.30 uur kregen de overige schepen order van een commandopost van de Marine om hulp te bieden in Renesse.
Boven Brouwershaven gekomen kwamen tal van schepen reeds terug van Renesse omdat de haven aldaar vol lag en geen hulp verlangd werd. Alzo werd weer koers gezet op Bruinisse en onderweg voegden zich ook de drie WON-vaartuigen die naar Brouwershaven waren geweest bij ons, waar ook zij dezelfde ervaring hadden opgedaan.

'ss Avonds ben ik met enige onzer vissers weer naar de Marinecommandant gegaan en hem gevraagd of we ons niet verdienstelijk konden maken door met onze volgbootjes de polder in te gaan, maar ook dit was niet meer nodig, omdat de mensen die daar in nood verkeerden, reeds waren weggehaald.
Nog werd overwogen om evacuees mee te nemen naar Friesland, maar gezien de slechte accommodatie van de schepen en daarbij de lange reis, terwijl er meer dan genoeg salonboten enzovoorts lagen, werd hiervan afgezien. Daar wij op geen enkele manier meer van dienst konden zijn werd de volgende ochtend (6 februari) om 9 uur de terugtocht aanvaard. Te Dordrecht werd door de meeste vaartuigen het voedsel afgegeven aan het Rode Kruis aldaar. De overige 4 schepen hebben het te Makkum afgegeven.
De WON 10 liep op 7 februari om 12 uur de haven van Makkum binnen, de WON 49, 52 en 62 om 14.30 uur en de overige om 23 en 24 uur.
   

Janus Koornstra op de WON 28

Terwijl een sleepboot voor de wal de vlag halfstok voert, wordt een deel van de Makkumer vloot gesleept op de Merwede bij Dordrecht. (foto ANP-GAW)
De (voedsel)acties waarbij de vissersschepen betrokken waren speelden zich voornamelijk aan de noordkant van Schouwen-Duiveland af
De Bootsma's

Terugkomende op de schepen WON 32 en 33 die een ander konvooi volgden, dezen hebben een zeer bewogen reis gehad. Dit konvooi voer in het Haringvliet aan de grond, behalve de beide WON-vaartuigen en twee Urkers. Aangezien het reeds donker werd en zij zelf onbekend waren met het vaarwater, werd besloten om te blijven liggen. Doordat de Urkers hun seinlichten aanhielden, werden zij bijna overvaren door een sleep rijnaken en sleepzinkstukken, die meenden dat zij in het vaarwater zaten.

De volgende morgen zijn zij alleen naar Bruinisse door-gevaren waar men gezamenlijk met een Volendammer en een paar Bruinisser vissers aan boord als loods er opuit trok om nabij Dreischor, waar zoals gezegd werd nog een 60 tal mensen in een kerk zouden zijn, weg te halen.

Nabij Dreischor was een groot gat in de dijk en besloten werd met het vaartuig van de Volendammer, (een rond-bouw met geringe diepgang) er door te varen. Echter in het gat liep het scheepje vast en, waar het afnemend getij was zat ze spoedig hoog en droog. Men is toen per roeiboot naar het kerkje gegaan, doch de mensen waren daar inmiddels door anderen weggehaald. Men is toen naar verschillende boerderijen geroeid en vond op één daarvan een drietal mensen, welke zij buitendijks afgaven aan een daarvoor bestemd schip.

Waar de vloed weer opkwam moest getracht worden de Volendammer weer door het gat te krijgen, doch dit ging niet zo gemakkelijk daar er zo'n hevige stroom door het gat liep dat de ankers doorslipten en de boot een hele slag omliep, terwijl tot overmaat van ramp de mast vast liep in de telefoondraden die over de dijk gespannen waren. De mast stond zo rond als een hoepel en kon ieder ogenblik breken, waardoor het scheepje onherroepelijk ondersteboven zou gaan. Gelukkig braken tenslotte de draden af en schoot het scheepje de polder in. Na enige tevergeefse pogingen gelukte het eindelijk er door te komen.
Ontdaan kwam men 's avonds laat weer in Bruinisse aan, maar met de voldoening drie mensen te hebben kunnen redden!.

   


Pieter en Haiko Bootsma van de WON 32. Onder de WON 10 van Gradus Mulder fungeerde als vlaggenschip van de Makkumer vloot.

geen van de Makkumer viskotters had in 1953 een radio-zendinstallatie aan boord. Daarom werd vanaf de UK 31 "Zeven Gebroeders", via Radio Scheveningen, dit telegram verstuurd aan de burgemeester van Wonseradeel (GAW)

Tweede actie

Er was echter meer inzet vanuit Makkum, zoals geleider-rapporteur H. Jansma dat in zijn verslag vastlegde:

Na het vertrek der vissersvloot uit Makkum naar de geteisterde gebieden in Zeeland, bleven er in Makkum nog een 6-tal motorschouwen en vletten achter, die echter zeer geschikt waren voor reddingswerk op ondiep water.
Na diverse telefoontjes met Amsterdam en Den Haag, werd door de heer Inspecteur der Visserijen, de heer Van Erp opdracht gegeven dat boven-genoemde vletten zich konden begeven naar Hellevoetsluis om ingezet te worden bij het reddingswerk te Oudenhoorn op het eiland Putten. Inspecteur der Visserijen, de heer Van Erp opdracht gegeven dat bovengenoemde vletten zich konden begeven naar Hellevoetsluis om ingezet te worden bij het reddingswerk te Oudenhoorn op het eiland Putten.
De organisatie, die berustte bij Burgemeester Reitsma en secretaris Oosterhoff, geassisteerd door de commandant der Rijkspolitie te Makkum, wist in een minimum van tijd de beschikking te krijgen over een zestal grote vrachtwagens en trailers die de vaartuigen naar hun bestemming zouden vervoeren. De eigenaars boden spontaan hun materiaal aan en zo kon te plm 7.30 het transport startklaar worden gemeld, dank zij de hulp van Scheepswerf Amels die voor het plaatsen van de vaartuigen op de auto's zorg droeg.

Bij de op transport gezette vaartuigen behoorde
de schouw WON 55 van Tjerk van Malsen.

     

Om 20.00 uur werd het transport toege-sproken door burgemeester Reitsma in Hotel  'De Prins', die hun een voor-spoedige reis wenste en bedankte voor de spontaniteit van allen die hadden meegewerkt om iets bij te dragen tot het lenigen van in nood verkerende medeburgers.
Zo vertrok dan op 4 februari 's avonds te 20.00 uur de tweede groep redders uit Makkum. Onder leiding van de toege-wezen motorpolitie werd de reis aange-vangen en al spoedig overvallen door een flinke sneeuwbui die het rijden onmogelijk maakte en een half uur oponthoud kostte. Op de kop van de Afsluitdijk werd nog een grote rubberboot opgeladen van Arie den Breejen.
Bij Ewijck-Sluis werd de motorpolitie afgelost door de politie van de Verkeers-groep Alkmaar die verder per eigen politieauto voor de begeleiding zorg droeg. Via de Kooy en Alkmaar brachten zij ons tot de Velserpont waar weer aflossing voor de politie was.
   


De schouw WON 68 van Jelke de Haan.

Na enige malen de inwendige mens te hebben versterkt, wat soms dringend nodig was wegens de geleden kou in de soms half open wagens, werd aan een stuk doorgereden naar Maassluis, waar het transport om 2 uur arriveerde en in twee keer per pont werd overgezet. De ravage van de ramp was hier al duidelijk merkbaar. Volgens mededelingen van de stuurman van de pont was het water daar 1.25 meter hoog in de huizen geweest.

De reis ging verder over het eiland Rozenburg en per pont in drie keer overgezet naar Brielle waar we in de vroege ochtend aankwamen. De cafe's waren nog gesloten doch een paar militairen stuurden ons naar de HBS waar we koffie, melk en brood konden krijgen. De tocht werd vervolgens voortgezet naar Nieuw Hellevoet, waar we na enige moeite de burgemeester konden spreken, die echter nergens van afwist. Door hem gevoerde telefoongesprekken brachten ook geen licht in de zaak en vervolgens gingen we met de secretaris van Nieuw Hellevoet op weg naar Hellevoetsluis.

In Hellevoetsluis weer gemeld bij de burgemeester die een echte Fries bleek te zijn en met onze komst zeer ingenomen was, daar hij toen weer eens Fries kon spreken met landgenoten. Diverse heren die ook de burgemeester moesten spreken stonden met de mond open te kijken en hebben zeker verondersteld dat we Engelsen waren omdat ze er niks van konden verstaan.
Deze burgemeester bleek ook geen oplossing voor ons te weten daar alles door de Marinecommandanten geregeld werd. Wel konden we zandzakken gaan vullen, wat we ook zeker zouden hebben gedaan, doch waar bleven dan onze vaartuigen en hoe kregen we die weer thuis wanneer onze wagens eenmaal vertrokken waren, want die konden daar niet blijven wachten.

Na rijp beraad werd besloten om maar terug te keren daar er daar verschillende vaartuigen al drie tot vier dagen hadden liggen wachten zonder enige bestemming en dit werd voor ons wel wat te riskant. De burgemeester was het met deze beslissing volkomen eens en vermeldde door aftekening op onze opdrachtpapieren: Hartelijk dank voor prachtige bedoeling. Polder klaar, burgemeester Hellevoetsluis.

Zo werd op 5 februari de terugtocht aanvaard, die door geen enkele der bemanningen gewild was.
Net onderweg kregen we verscheidene burgers en militairen op de wagens die naar Hoogvliet moesten. In Rotterdam hebben we ons in verbinding gesteld met Witmarsum en Den Haag, doch daar men daar ons geen verdere inlichtingen kon verschaffen werd de reis voortgezet naar Makkum waar we te 21.30 uur aankwamen.
Niet tegenstaande de vergeefse reis en moeiten was het moreel der bemanningen prima en komt aan allen een woord van dank toe die hieraan hebben meegewerkt. En mocht het, wat niet te hopen is, ooit weer gebeuren, dan staan deze zelfde mannen weer gereed om hun hulp te bieden, maar dan direct er op af!

Valt nog te vermelden dat bovengenoemd transport bestond uit onderstaande vissersschepen:
WON 1, 20, 25, 55, 68, en 75.
De vervoerders waren: H.Hoekema (Melksuiker-fabriek Bolsward), Fa. Gosliga Bolsward, Gebr. Jansen Witmarsum, Gebr. De Vries Makkum en Gebr. De Vries Gaast. De bemanningen werden vervoerd door Fa. Gebr. Van den Berg, terwijl de leiding was opgedragen aan de heer H. Jansma te Makkum.

Hoewel naderhand uit alles is gebleken dat de door de Makkumer vissers aangeboden hulp eigenlijk ten overvloede is geweest, verdient zij zeker een vermelding in de annalen. Al was het alleen maar omdat er in de jaren die zouden volgen rampenplannen zouden ontstaan. Effectieve hulp aan de medemens in nood!


Koos Schulte, archiefmedewerker Gemeente Wûnseradiel
 foto: ANP / LC en telegram uit gemeentearchief Wûnseradiel, overige afbeeldingen: archief st. Ald Makkum
artikel verscheen eerder in Aldnijs 42, febr. 2008

 

Reactie:

Deze prachtige daad van medemenselijkheid verdient eigenlijk een monumentje in Makkum. Ik denk daarbij aan en gedenkplaatje in of bij de leugenbolle. Geen namen, maar scheepsnummers zou moeten volstaan. Met een lovende tekst.

Mijn vader en zijn broers  (gebroeders Poepjes) Won 49 voeren er ook heen. Mijn vader (Pieter) was net op tijd terug in Makkum voor de geboorte van zijn jongste zoon. Hij heeftin mijn jeugd vaak verteld wat ze in Zeeland aantroffen. 

Mvg Coby Westerhof Palmbergen

 

 

 

Index pagina

Vorige pagina

 

Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel