| De familie Houtsma | 
| Op 18 juni 1999 promoveerde Daniël van der Zande (Amsterdam, 1949) op 
      het proefschrift: Martinus Th. Houtsma (1851-1943), een bijdrage aan de 
      geschiedenis van de oriëntalistiek in Nederland en Europa.  De overgrootvader van Martinus Houtsma, was Otte Everts die in zich 1757 in Makkum vestigde, eerst als bakker daarna als koopman en houthandelaar. De bijgaande tekst, over de Makkumer periode van de Houtsma’s, is deels ontleend aan het hoofdstuk ”Familie-geschiedenis” uit het proefschrift en aangevuld door Otto Gielstra.  | 
| 
       Otte Everts  | 
    noten: 1. Prijs: 590 goutguldens van 28 stuivers. Verkoper was Jacob Sneecq, woonachtig te Makkum. Behalve de vermelding: Oostzijde Kerkstraat is geen verder aanduiding vermeld. Mogelijk is het nr. 1 op de onderstaande kadastrale kaart van 1832. 2.   | 
![]()  | 
| In het archief van Ald Makkum bevindt zich deze foto van de bewuste houtzaagmolen, genaamd ‘’De Eendracht”, met het oprichtingsjaar 1777 uitgespaard in de rieten kap. Daarmee was deze molen, de laatst gebouwde van de vier industriemolens die langs de Kleine Zijlroede ten zuiden van Makkum stonden. Links het molenaarshuis aan de latere Veldreed naar 'Skuzum'. | 
| Evert Ottes 
       Evert Ottes Houtsma (1769-1828) was het vierde kind dat zijn ouders ten doop hielden. In totaal kregen ze zes kinderen, van wie alleen Evert overleefde. Door naamherhaling valt namelijk af te leiden dat drie eerder geboren kinderen zeer jong gestorven zijn. Van twee anderen, in rijvolgorde de broer vóór en de zus ná Evert geboren, vinden we in de overgeleverde documenten geen spoor terug. Het lijkt er derhalve op dat de lijn van de Houtsma’s zich alleen in de persoon van Evert voortgezet heeft. (3) In 1797 trouwde Evert met Janke Steffens (1773-1813), zij kwam uit het noordelijker gelegen Pietersbierum. Haar vader was daar boer. Hoe de welstand van het paar bij het begin van het huwelijk precies was, weten we niet. De Napoleontische tijd die erop volgde zal echter eerder negatief dan positief op hun welstand hebben ingewerkt. Het was namelijk in het algemeen gesproken een tijd van economische neergang voor Makkum en omgeving. Vooral de schippers en reders hadden het zwaar te verduren. De 
      overzeese handel werd deels verboden. Schepen die wel mochten uitvaren 
      vielen bijna allemaal in handen van de Engelsen die de oorlog met 
      Frankrijk aangrepen om de ‘Hollandse handel’ definitief de genadeklap te 
      geven.  Noten:   | 
    ![]() Detail kadastrale kaart 1832: Windhoutzaagmolen "de Eendracht" met molenhuis (rood op kaart). Op de Makkumer zijde van de Kleine Zijlroede de papiermolen ''het Springend Hert" met de 100 m. lange droogschuur. Linksonder de arbeiderswoningen behorende bij de papiermolen.  | 
| 
       Detail kadastrale kaart van 1832  
      het noordelijk gebied gelegen tussen de Bleeksrige (boven) en de 
      Kerkstraat (onder) met links de (Kromme)Laan.  Niet op de kaart: 2 woningen in de Slotmakersstraat en één in de 
      Kerkeburen.  | 
    ![]()  | 
| 
       Het Reciprocque testament Het betreffende document is een zogenaamd ’reciproocq’ testament, een 
      testamentvorm waarbij in één akte twee wilsbeschikkingen zijn opgenomen. 
      Het is gedateerd 4 maart 1809. De directe aanleiding tot het laten 
      opstellen van het testament moet zijn geweest de invoering van de Code 
      civil (dat is de Code Napoléon in zijn Nederlandse versie: Wetboek 
      Napoleon ingerigt voor het Koninkrijk Holland) per 1 mei 1809.  Blijkbaar wilde het echtpaar Houtsma nog volgens de oude regels handelen. Uit protest? Of had men een andere reden, het is niet uit het document af te leiden. Het testament zegt dat Evert bij vóóroverlijden al zijn goederen aan zijn vrouw respectievelijk haar erfgenamen nalaat als kinderen of wettige descendenten ontbreken, en dat Janke bij vóóroverlijden haar ouders dan wel naaste verwanten haar ’nagelatene goederen’ legateert. In het laatste geval komt daarbij dat Evert het vruchtgebruik van die nagelaten goederen behoudt, met recht van vervreemding, zonder plicht van te houden een staat der nalatenschap of enige borgstelling. Deze laatste bepaling was ongetwijfeld opgenomen om het molenbedrijf ongestoord voort te laten bestaan. Bij een directe uitkering van Janke’s nalatenschap zou namelijk een groot deel van het productieve kapitaal wegvloeien, daar die nalatenschap bestond uit de helft van het gezamenlijke huishouden minus de vastigheden door Evert ingebracht, maar insluitend de houtvoorraad en het kapitaalbezit. Enkele jaren later, op 16 april 1813, overleed de toen pas veertig jaar 
      oude Janke. Het testament moest nu ten uitvoer worden gebracht.  | 
| 
       Tweede huwelijk Op 27 januari 1817 hertrouwde Evert Houtsma. Blijkbaar ter 
      geruststelling van de familie van zijn eerste vrouw liet hij op 12 
      november daaraan voorafgaand een contract opstellen met de moeder van zijn 
      overleden vrouw als contractpartner. Hierin werd de toekomstige uitkering 
      van de eerder vastgestelde som aan de ondererven van vrouwskant nog eens 
      bekrachtigd.  | 
| 5. Benoemingsakte van 5 nov. 1814, ondertekend door 
      de ‘President’ van het gemeentebestuur van Makkum, Freerk Ymes 
       Tichelaar, en zijn secretaris K.G. Bruining.  | 
![]()  | 
| Houtzaagmolen ”De Eendracht” aan de Skústerkant van de Kleine Zijlroede. Gesticht in 1777 en gesloopt in 1917 | 
| 
       Koopmanschap en beleggingen Zijn koopmanschap en de economische opbloei na de Napoleontische tijd 
      zorgden er voor dat de houthandel bloeide. Deze handel bleef ook de kern 
      van zijn activiteiten, zoals onder meer blijkt uit de zorg waarmee hij in 
      1828, met zijn einde nabij, de voortzetting ervan regelde ver over zijn 
      graf heen ten behoeve van zijn toen pas tienjarige zoon als toekomstig 
      opvolger.  | 
| 
       Noot: 6.  | 
![]()  | 
| 
       Winterfoto gemaakt in 1903 door Gerrit Kingma vanaf de dichtgevroren Kleine Zijlroede met links de papiermolen (1768-1910) en rechts de houtzaagmolen van o.m. Houtsma/Overmeer (1777-1917).  | 
| 
       Investeringen in de locale economie We zien Houtsma deelnemen in andersoortige productieve activiteiten, beleggen in staatsleningen –deels verplicht volgens een algemene regel-, land aankopen rondom Makkum, en geld onderhands uitzetten onder de bewoners van dat gebied. Daarnaast voerde hij een luxere huishouding. De deelnemingen in de zogenaamde publieke effecten lijken weinig florerend te zijn geweest. Bij de landaankopen moest hij concurreren met de andere fabrikantenfamilies in Makkum die in deze periode massaal landerijen rondom Makkum opkochten. Dat landbezit had nog twee doelen: namelijk voor het eigen onderhoud enige veeteelt bedrijven en de versterking van het politieke stemrecht, waarbij landbezit meetelde. De belangrijkste investering van Houtsma was echter het verstrekken van onderhandse leningen (‘particuliere effecten’, zoals hij dat noemde) aan mensen in Makkum en omgeving. Bij zijn overlijden vormden zij tezamen zeker veertig procent van zijn totale kapitaal. Zijn activiteiten in de houthandel en wellicht nog meer zijn bankactiviteiten maakten Houtsma tot een belangrijk man in de lokale gemeenschap. Ten opzichte van de positie die zijn ouders hadden ingenomen binnen de burgerij was hij in rang gestegen. Het droeg er waarschijnlijk aan bij dat hij in 1825 in het politieke ambt van districtsassessor benoemd werd, een uitvoeringsfunctie in het centrale grietenijbestuur. (7) Het ging Evert Houtsma voor de wind, hij werd zeker rijker door zijn activiteiten in de Makkumer economie. Omdat er sprake was van een algemene opleving, moeten we er van uitgaan dat dit niet ten koste van de andere huishoudingen in zijn omgeving ging. In tegendeel; met zijn leningen bevorderde hij waarschijnlijk de plaatselijke economie. Houtsma’s leven stond duidelijk in het teken van de lokale gemeenschap. Een generatie later zouden de zaken anders liggen.  | 
| 7 . Na in de ‘Franse tijd’ korte tijd een zelfstandige gemeente te zijn geweest, maakte Makkum sinds 1816 weer deel uit van de grietenij Wonseradeel. | 
| Frans de Boer 
       Houtsma’s tweede huwelijk bracht hem wat de familiebanden betreft in 
      een geheel andere sfeer dan zijn eerste huwelijk. Tweede vrouw, 
      Berbera de Boer (1788-1819), kwam uit een patriciërsfamilie met wortels in 
      Workum.  | 
    
       
 De stins werd gebouwd in het laatst van de 15e eeuw en gesloopt in 1791. In de kerk te Witmarsum liggen zerken van enkele van de stichters: De fraaiste is die van Pieter van Aggema (†1538) rijk versierd met familie-wapens etc. Verder zijn o.m. te vinden: Alef van Aggema († 1572), zijn zuster Syt (†1587), Jetske van Aggema (†1610) en Pieter van Aggema (†1634). De familie Clant bewoonde de state en daarna kwam omstreeks 1720 de familie De Boer, door koop, in het bezit van het landhuis.  | 
| 
       Terug uit Saint Omer Rond 1790 herenigde Frans de Boer zich met zijn familie in het 
      Overijsselse Kampen, waar hij een houthandel opzette om in zijn onderhoud 
      te voorzien.  | 
    ![]()  | 
| 
       Gezicht vanaf de Prins op het Vallaat. In het midden het kapitale huis op de hoek van de Krommesloot en de Groote Zijlroede te Makkum waar Frans de Boer in 1797 zijn intrek nam.  | 
| 
       8. Deze bevrijding is uitbundig gevierd. Op 14 
      februari was eerst Pingjum aan de beurt. Het Vrijcorps aldaar was weer 
      onder de wapenen, en marcheerde met vrijheidshoed, vlaggen, muziek en 
      omringd door twintig ’jonge vrijsters die in kleding als anderszins de 
      heuglike gebeurtenis opluisterden’ naar de plek waar de vrijheidsboom zou 
      worden opgezet. De doopsgezinde leraar Ds. Tresling voerde het woord, de 
      ‘vrijsters’ maakten een dansje en de omstanders zongen vrijheidsliederen. 
       * Munz, was secretaris van de grietenij en moest, 
      evenals zijn grietman, afstand doen van zijn functie. De grietmannen 
      werden   | 
![]()  | 
| Uit schetsboek van Jacobus (Kobus) ten Zweege (1855-1917). Houtzaagmolen ''de Eendracht" gezien van uit het 'Skusterfjild'. | 
| 
      
       Jan Pieters Tichelaar, voogd De oudste dochter trouwde er met de locale fabrikant Jan Pieters 
      Tichelaar. Zij bleef in Makkum achter toen in 1806 de rest van het gezin 
      naar een plaatsje in de zuidoosthoek van Friesland verhuisde, een gebied 
      dat toen velen uit het westen van Friesland aantrok. Frans de Boer legde 
      er zich toe op landbouwactiviteiten. Van hier uit ging elk van de andere 
      kinderen in de loop der tijd zijn eigen weg. Frans de Boer en zijn vrouw 
      Feikje Horreus trokken tenslotte naar Leeuwarden.  | 
| 9. Feikje Horreus’ grootvader Petrus (1695-1772) en haar vader Gerardus (1725-1797) waren beide predikant van de Hervormde Kerk. Zij waren welvarend en getrouwd in aanzienlijke families. Petrus huwde eerst Barbara Siccama, dochter van een advocaat bij het Hof van Friesland. Uit dit huwelijk werd Gerardus geboren. Na de dood van zijn eerste vrouw hertrouwde Petrus in 1729 met Rigtje de Boer, dochter van Workums burgemeester Anne Hobbes de Boer. Petrus stond 44 jaar lang als predikant te Workum. Gerardus huwde Knierke Talma uit Harlingen; hij stond 43 jaar lang als predikant te Kimswerd. Zowel vader als zoon studeerden aan de Franeker Academie, met een voorliefde voor Grieks waarin ze uitblonken. | 
| 
       Otte Everts Houtsma Uit het huwelijk van Houtsma en Berbera de Boer werden twee kinderen 
      geboren, zoon Otte (1817-1861) en dochter Berbera (1819-1875). Dochter 
      Berbera was oorspronkelijk vernoemd naar haar grootmoeder Feikje, maar 
      kort na haar geboorte overleed moeder Berbera. Houtsma hernoemde zijn 
      dochtertje toen naar zijn vrouw. Evert Ottes Houtsma hertrouwde niet meer. 
      De zorg voor de kinderen legde hij in handen van een huishoudster. Het overlijden van Evert Ottes Houtsma op 21 september 1828 kwam niet onverwachts. Hij zelf moet geweten hebben van zijn naderend einde, want in de paar maanden voor zijn dood was hij druk bezig zijn nalatenschap te regelen. Per testament werden zijn houthandel en woning tijdelijk voor exploitatie respectievelijk bewoning overgedragen aan een Hendrik Willems IJbema, meester-timmerman. In de officiële stukken draagt IJbema de titel: ’gepensioneerd Ridder’. Na negen jaar zou IJbema de zaak overdragen aan Houtsma’s zoon Otte, wanneer deze zijn opleiding voltooid had. Het tijdschema werd precies vastgelegd. Het beheer van de financiële nalatenschap werd toevertrouwd aan zwager Tichelaar, die ook als voogd van Houtsma’s kinderen zou optreden.  | 
| 10. Met zwager Jan Pieters Tichelaar, van doopsgezinde huize, had Houtsma een goede, duurzame relatie. Dit blijkt uit de door Tichelaar ondertekende overlijdensadvertentie voor Houtsma, waarin hij spreekt over ’mijn waarden Behuwd Broeder’. Houtsma sprak in zijn testament van 29 augustus 1828 over Tichelaar als ’mijn zwager’. Zij deelden ook samen een rijtuig. In het genoemde testament schenkt Houtsma zijn aandeel daarin aan Tichelaar. | 
| 
       Bij (aanvullend)testament was ook geregeld dat dochter Berbera in een 
      ander pand van Houtsma in Makkum ging samenwonen met de huishoudster van 
      het eerste begin, Cornelia Leijber. Over zoon Otte wordt met geen woord 
      gerept. We moeten aannemen dat zijn vader over hem beslist heeft in 
      mondeling overleg met Tichelaar als de aanstaande voogd, die in deze 
      hoedanigheid voor de financiering van Otte’s opvoeding en opleiding zonder 
      meer uit de Erven Houtsma kon putten.  Na voltooiing van deze Franse school, omstreeks 1834, vertrok Otte naar Groningen om daar in een houthandel het vak te leren. Hij woonde er samen met zijn zuster Berbera bij de weduwe Anna de Boer (1785-18?), een tante van moederszijde. Zijn opleiding werd afgesloten met een studiereis naar Hamburg in het voorjaar van 1838. Het tijdstip van terugkeer naar Makkum was aangebroken. Begin 1838 vestigde Otte Everts Houtsma zich, geheel volgens het door zijn vader uitgestippelde tijdschema, in Makkum. Hierin was ook begrepen het afkopen van de militaire dienst. (11) 11. Onder uitgaven 16 mei 1838 staat de betaling vermeld van de eerste termijn van f. 100 aan H. v.d. Werff te Bolsward ’voor een geleverde Plaatsvervanger in den Nationale Militie’, die werd gevolgd door twee andere termijnen van f 100 op latere tijdstippen: 28 dec. 1838, 3 aug. 1839.  | 
![]()  | 
| Tekening uit het schetsboek van Jacobus (Kobus) ten Zweege (Makkum 1855-1917). Vanaf links houtzaagmolen ''de Eendracht'', aan de overzijde van de Kleine Zijlroede, met dichtzet, het blok van vier arbeiderswoningen behorende bij de papiermolen (hier niet zichtbaar) midden de oliemolen van Kingma en rechts de dichts bij Makkum staande houtmolen van Alta. | 
| 
       Terug in het ouderlijk huis begon Otte Houtsma de houthandel van zijn 
      vader voort te zetten. Met vooropnames uit zijn toekomstige erfenis 
      –leningen op de Erven Houtsma- kon hij een snelle start maken. Te oordelen 
      naar een inventaris van zijn huishouden daterend van eind 1839 was het 
      Houtsma die eerste twee jaren niet slecht vergaan.  12. Huwelijkscontract Otte Everts Houtsma en Feikje Maria Petronella Horreus Laurman: Dit contract introduceert Otte Houtsma als ’negotiant en houtzaagmolenaar wonende te Makkum,’ maar laat hem verderop in het document zien als eigenaar van het molencomplex te Irnsum, en dus niet meer van die te Makkum. De Rekening en Verantwoording onder datum 30 juli 1839 vermeld de koopsom van f 11.600 gulden voor de Irnsumer molen. Rechts: Kobus ten Zweege was ook geruime tijd 
        | 
    ![]()  | 
| 
       Wat bewoog Houtsma tot verhuizing naar Irnsum? In zijn proefschift concludeert Daniël van der Zande dat de stagnerende bedrijvigheid in de kuststreek de oorzaak was van het vertrek van Otte Houtsma naar Irnsum. Deze plaats lag centraler op een knooppunt van rij- en vaarwegen en bood daarom uit economisch oogpunt meer mogelijkheden. Hij gaat echter voorbij aan de andere aandeelhouder(s) van de Makkumer molen. Deze worden nergens specifiek in de familiepapieren genoemd. Zag Houtsma geen mogelijkheid tot uitkoop van deze mede-eigenaar(en) of was het wellicht andersom en werd Houtsma uitgekocht en daarmee gedwongen elders opnieuw te beginnen? Onderzoek van Ald Makkum lijkt deze laatste theorie te ondersteunen. De familie Overmeer, vermoedelijk ook de eerste compagnon, nam de molen over en verwierf daarmee een groot belang in de Makkumer houthandel. Overigens had men nog steeds te maken met de concurrentie van de Alta's, ook eigenaar van een houtmolen. Na verloop bleken die de sterksten en kochten ook de molen van Overmeer. Een ander economisch perspectief was in Houtsma’s geval tegelijk ook 
      een ander sociaal perspectief. Anders dan voor zijn vader, die de overgang 
      had beleefd van de bakkerij naar de houthandel als inkomstenbron en die 
      zeer waarschijnlijk ook pas na zijn 45ste levensjaar een echte bloei in 
      zijn houthandel heeft gezien, was de houthandel voor Otte Houtsma een van 
      huis meegekregen levensfeit.  Bij die verschilpunten komt nog het feit dat de persoonlijke kleur van Evert Houtsma’s economisch optreden voor een groot deel uitgewist was. Allerlei activiteiten die een persoonlijke inzet vroegen waren geliquideerd en omgezet in onpersoonlijke beleningen, waaronder een aantal op de internationale markt van staatsobligaties. Toen Otte Houtsma naar Makkum terugkeerde, was hij dus in belangrijke mate vrij in zijn economische beslissingen ten opzichte van de lokale gemeenschap. Door zijn opleiding had hij het voorafgaande decennium weinig in Makkum verkeerd. Ook was zijn oom en voogd Jan Pieters Tichelaar, een man van 
      potentioneel gewicht in Otte’s leven, in 1836 overleden. Het zijn de 
      omstandigheden die de band van Otte met Makkum en omgeving verzwakt kunnen 
      hebben.  Misschien probeerde hij door zijn vertrek de confrontatie met zijn verleden te ontlopen. Makkum was toch de plaats waar hij zijn moeder en zijn vader jong had verloren, het laatste verlies bovendien gepaard gaande met een snel vertrek uit Makkum naar Vollenhove. Storend kan ook geweest zijn dat de ouderen in Makkum hem te veel als de zoon van zijn vader wilden zien, de omgang met het verleden nog meer bemoeilijkend. Helaas is er geen enkele bron die ons inlicht over de ware motieven van Otte Houtsma’s vertrek. Maar al ontbreekt ons de zekerheid, in het licht van de latere trieste dood van Otte is het zinvol oog te houden voor gevoeligheden die met zijn vroege verliezen samen kunnen hangen.  | 
| Irnsum 
       Het dorp Irnsum, twee lange rijen huizen aan weerszijden 
      van een weg, was op de hoofdplaats Rauwerd na het volksrijkste van de vijf 
      grote dorpen binnen de platte-landsgemeente Rauwerderhem. De gemeente in 
      zijn geheel was vooral op veeteelt ingesteld, met de weekmarkten van 
      Leeuwarden en Sneek als belangrijke afzetmarkten. Verder was er rond 
      Irnsum wat landbouw. Industriële bedrijvigheid zoals in Makkum was er 
      nauwelijks: Houtsma’s houtzaagmolen, eigenlijk tussen ambacht en industrie 
      in, en verder twee scheepswerfjes.  Hoewel er enige twijfel mogelijk is over het tijdstip 
      waarop Houtsma zijn bedrijvigheid naar Irnsum overbracht, nemen we aan dat 
      het uiterlijk eind 1839 plaats had en dat zijn huwelijk met Feikje Horreus 
      Laurman, gesloten op de vierde januari 1840, met deze verandering 
      samenviel.  | 
    ![]()  | 
| Irnsum:detail uit de kadastrale kaart van 1832. Het molencomplex (213) 
      met de houtzaagmolen (214) en de woningen 212 en 216. Links de doorgaande weg en rechts het riviertje de Boorn(e).  | 
| 
       Feikje Laurman Feikje Maria Petronella Horreus Laurman (1817-1898). Zoals haar volledige naam luidde, was een dochter van Martinus Theodorus Laurman (1788-1868) en Eeuwkje de Boer (1791-1848). Laurman, predikant van de Nederlands Hervormde Kerk, stamde uit een geslacht dat terug te voeren is op een in de 16e eeuw uitgeweken roomskatholieke priester uit het Duitse Münster die in de Nederlanden bij de Protestante beweging zijn heil zocht. In 1580 vestigde hij zich in Friesland. Sindsdien heeft het geslacht Laurman in elke generatie wel een predikant voortgebracht, soms meer dan één. Neef en nicht Het huwelijk tussen Otte Everts Houtsma en Feikje Laurman 
      was een huwelijk tussen volle neef en nicht. Evenals het huwelijk van 
      Otte’s zuster Berbera, zij huwde haar volle neef Dirk de Boer (1820-1865) 
      uit Holwerd, zoon van de sedert 1836 als voogd van Otte en Berbera 
      optredende Petrus Voorhoek de Boer. Dirk studeerde medicijnen in Groningen 
      en werd in 1843 arts. Het terrein van het molencomplex in Irnsum besloeg ongeveer eenvijfde van de oostzijde van de totale bebouwing. Het lag ingeklemd tussen de rivier de Boorne en de straatweg van Heerenveen naar Leeuwarden. Het bedrijf was door Otte Houtsma overgenomen van Bouwe Broers de Boer, inclusief de beide knechten die er werkzaam waren. Over de bedrijvigheid van Houtsma’s houthandel valt door gebrek aan gegevens weinig te zeggen. Uit de inventarisstaat, opgemaakt na zijn overlijden in 1861 kunnen we echter een eerdere waarneming bevestigen. Stond vader Evert Houtsma midden in de lokale gemeenschap van Makkum, zoon Otte leek bewust een vrije afstand van die gemeenschap te zoeken. Deze trend zette zich voort in Irnsum. Geen beleggingen in lokale zaken maar in nationale- en internationale fondsen. Hij belegde niet in landerijen in Irnsum en omgeving, maar behield wel de landerijen in Makkum. Geen beleggingen in parti-culiere effecten voor streekgenoten, kort-om niet in zaken die Houtsma zouden kunnen binden aan de plaatselijke gemeenschap als economische eenheid. Blijkbaar speelde ook de houthandel zelf voornamelijk buiten de lokale economie om, zodat deze niet gesteund hoefde te worden. Mogelijk had dit ook te maken met de sluimerende politieke ambities die Otte Houtsma koesterde. In de Irnsumer periode kreeg het echtpaar Houtsma drie 
      kinderen, Berbera (dec. 1840), gevolgd door Evert en Martinus (maart 1845 
      en jan. 1851). Hun onderlinge leeftijden verschillen sterk. Tot op zekere 
      hoogte had ieder daardoor zijn eigen leven. Hoe het het gezin ver-ging in 
      die eerste twaalf jaren laat zich niet vaststellen. Uit die tijd bewaard 
      gebleven brieven van grootvader Laurman uit Oosterlittens valt niets 
      noemenwaardigs af te leiden. Niets schokkends, ook geen economische 
      tegenspoed, althans geen ernstige, hoewel de jaren ’40 in het algemeen 
      magere jaren waren. (13)  | 
| 13. Bij Tresoar (v.h. Ryksarchyf, Leeuwarden) bevindt 
      zich een kopie van een dagboek door Minder Everts Hoekstra (1825-1879), 
      koopman in boter, geboren en overleden te Irnsum. Hieruit blijkt dat de 
      aardappelcrisis van de jaren 1845-1850 ook Friesland trof. Op 15 december 
      1845 noteerde Hoekstra dat er veel meer bedelaars zijn. Op 8 januari 1847 
      schrijft hij over de heersende armoede, mede veroorzaakt door de zware 
      belastingdruk. Hoekstra zag oplossingen in ontginningen en emigratie. Op 2 
      mei 1847 schreef hij dat in Europa, ook in Nederland, de hongersnood groot 
      was. Op 2 juli 1847 meldt hij een hongeroproer in Franeker en oproerigheid 
      in andere Friese steden. 9 september 1847: Een muizenplaag, waardoor de 
      voorraden voor vee snel afnemen en vee onder de prijs verkocht moest 
      worden, Op 1 januari noteerde hij dat in het laatste kwartaal 1847 een 
      longziekte noodzaakte tot het afmaken van veel vee.  Of één en ander invloed had op de houthandel van Houtsma blijft onduidelijk. Uit de familiecorrespondentie valt ook niets waar te nemen, of het moet zijn dat men steeds meer moestuingegevens uitwisselde.  | 
| 
       Burgemeester Otte Houtsma stopt in 1852 als houthandelaar. Dit had de volgende 
      reden. Op 26 juni 1851 trad er een nieuwe Gemeentewet in werking. Zij 
      voorzag in een gemeenteraad van gekozen leden, die uit hun midden de 
      wethouders kozen. De laatsten hadden de van boven af benoemde burgemeester 
      in zijn uitvoerende taak bij te staan. In het nieuwe type gemeentebestuur 
      nam de burgemeester een aparte plaats in. Bij voorkeur moest een van de 
      gekozen raadsleden in die functie worden benoemd, maar de functie kon ook 
      op iemand van buiten de gekozen gemeenteraad vallen.  Zijn nederlaag was een duidelijk signaal van de ommekeer die de nieuwe 
      Gemeentewet teweegbracht. Een ander teken was de nieuwe samenstelling van 
      de raad afgemeten naar beroepsachtergrond. De oude raad bestond uit zes 
      landbouwers en de baron. De nieuwe raad, waarin drie leden van de oude 
      raad overgingen, telde vier landbouwers, een ‘zaakwaarnemer’, een 
      rentenier en houtzaagmolenaar Houtsma.  Houtsma’s deelname aan de gemeente-raadsverkiezingen van 1851 was geen bevlieging. Ten eerste nam hij toen al deel als lid van de ’Vereeniging Grond-wet en Orde’, waarvoor hij anderhalf jaar later kandidaat was voor de Provinciale Statenverkiezingen. Dat de ambities hoog lagen mag blijken uit zijn kandidatuur voor de Tweede Kamer, en de bereidheid om de houthandel geheel los te laten en zich volledig in te zetten voor zijn functie. Na zijn benoeming als burgemeester verkoopt hij het molencomplex. Houtsma was na zijn benoeming tot burgemeester al vertrokken naar een woning in het midden van Irnsum. Hier werd in 1855 zijn vierde kind, Dirk geboren. In 1856 werd hij voor een tweede periode herkozen als burgemeester. Houtsma’s dood Op 5 april 1861 werd Houtsma ’s morgens vroeg dood in de schuur bij zijn huis aangetroffen. Hij had zich verhangen. Plaatsvervangend-burgemeester R.A. Wartena berichtte nog dezelfde dag de autoriteiten in Leeuwarden. Daarbij dateerde hij zijn missiven abusievelijk 1860, wat ons doet veronderstellen dat hij mogelijk aan een voorval uit dat jaar dacht als reden voor de zelfmoord. Nu laten de beschikbare bronnen inderdaad twee voorvallen uit dat jaar zien die als zware nederlagen voor Houtsma kunnen tellen. De eerste is zijn deelname aan de verkiezingen in het district Sneek voor een zetel in de Tweede Kamer (12 juni 1860). Van de bijna elfhonderd uitgebrachte stemmen kreeg Houtsma er slechts vier. De winnaar, een zittend kamerlid, kreeg 561 stemmen. (14) Het tweede voorval deed zich in december 1860 voor. Ogenschijnlijk onschuldig, maar met een voor de burgemeester vernietigende uitslag. Er moest een nieuwe kerkvoogd gekozen worden in de hervormde gemeente van Rauwerd-Irnsum. Houtsma kreeg slechts de acht stemmen van de predikant Rinze Kijlstra en eindigde daarmee als laatste van de drie personen die stemmen op zich hadden gekregen. De winnaar, de jonge advocaat Van Panhuys uit Rauwerd, kreeg 64 stempunten, degene die op de tweede plaats eindigde kreeg er 45. Het feit dat de predikant zo geïsoleerd stond, is van belang. Het 
      meningverschil of conflict dat daarachter stak heeft Houtsma’s reputatie 
      kennelijk onherstelbare schade toegebracht. (15) 
        | 
| 
       14. Uit de Provinciale Friesche Courant: nr. 46, 7 juni 1860. Er werd na de stemming bezwaar aangetekend tegen de uitslag. De zaak werd door een commissie bestudeerd die op 9 oktober 1860 verslag deed aan de Tweede Kamer. De oorspronkelijke uitslag gaf op: 850 geldig uitgebrachte stemmen, waarvan de winnaar, het zittende kamerlid mr. Schelte Wybenga (1804-1886) uit Sneek, kandidaat namens de kiesvereniging ’Concordia’, er 452 had vergaard en de nummer twee in de uitslag, Lucas Britzel (1810-1883, rijk fabrikant te Makkum), kandidaat namens de kiesvereniging ’Het Staatsburgerschap’, 378. (De naam ’Het Staatsburgerschap’ herhaalt de titel van een boek van Thorbecke, zodat deze vereniging vermoedelijk de stroming-Thorbecke binnen het liberalisme steunde). Aan Houtsma werden 5 stemmen toegekend. De commissie die de zaak onderzocht, gaf als uitslag: 1061 geldige stemmen, waarvan 561 naar de winnaar Wybenga, die daarmee in zijn overwinning bevestigd werd. Gelet op het grote verschil lijkt het er op dat er in eerste instantie flink geknoeid is met de uitslag. Mogelijk was de hele verkiezing niet eerlijk en werkte zij daardoor ook dieper in op Houtsma, al was hij naar alle waarschijnlijkheid een kansloze kandidaat. 15. Er waren in totaal 117 stempunten te vergeven. Onder de partijen die hun stem mochten uitbrengen was er maar één die precies 8 stempunten had, namelijk de predikant van de hervormde gemeente Rauwerd-Irnsum. Als floreenplichtige beheerder van pastoriegoederen had hij in Rauwerd 14 stempunten, in Irnsum 8. Dat laatste aantal was precies het aantal dat Houtsma achter zijn naam kreeg. Aangezien alle 117 stempunten zich precies volgens toekenning en bloc laten verdelen in de uitslag, nemen we aan dat de predikant al zijn 8 stempunten aan Houtsma gaf [(17+16+12+10+12+8+1+20+21 = (17+16+12) + (10+12+1+20+21) + (8) = (45) + (64) + (8)]. De winnaar had dus vijf van de negen stemhebbende partijen achter zich en bovendien daaronder de sterkste partijen qua stempunten. Achter de uitslag kan daarom een tamelijk scherp conflict schuilgaan.  | 
| Houtzaagmolen ”De Twee Gebroeders” 1800-1855 
       In 1800 liet Folkert van Loon in Irnsum een houtzaagmolen bouwen. Het 
      betrof hier een gebruikte molen afkomstig uit Harlingen. Onder de naam ”De 
      Noordsche Hingst” was het een van de vele industriemolens die zuidelijk 
      van Harlingen langs de Bolswardervaart stonden. Van Loon, samen met zijn 
      broer eigenaar was aanvankelijk een succesvol zakenman. Omstreeks 1822 
      keerde echter het tij en moest hij de houtzagerij verkopen. Op 22 april 
      1822 vond de openbare verkoping plaats, hoogste bieder werd Bouwe Broers 
      de Boer te Irnsum. Voor f. 5000 werd hij eigenaar van de molen inclusief 
      twee knechtswoningen.  | 
    
       
 
 
 
 
 
 
 
 
  | 
| 
       samenstelling Otto Gielstra (febr. 2008) eerder gepubliceerd in Aldnijs 42 het donateursblad van de stichting Ald Makkum  | 
| Bronnen:  * proefschrift: Martinus Th. Houtsma (1851-1943), een bijdrage aan de geschiedenis van de oriëntalistiek in Nederland en Europa. Hoofdstuk Familiegeschiedenis. GAW (Gemeentearchief Wûnseradiel). Door Daniël van der Zande. * Jeugdherinneringen Rouke Klaas Henstra - Statum-rige Nr. 1, st. Ald Makkum (1993). * Geakunde Wûnseradiel-FA 347 (1965). * For uwz lân, wyv en bern- FA 672 (1987). * Van Sloterdijck - M.A. Hofstra, st. Ald Makkum (2007). * Gebakken Schilderijen, Friese keramische platen 1870-1930 - Pieter Jan Tichelaar en Casper Polder. * Langs oude Friese windmolens, G.D.Wijnja, Fryske Mole (1977). * (foto)archief stichting Ald Makkum.  | 
| 
       Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel  |