Watermolens bij Gaast en Ferwoude Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel

Verdwenen watermolens bij Piaam-Gaast-Ferwoude  

De bronnen waaruit dit artikel is ontstaan zijn:
*
Gegevens van de database van  verdwenen  molens.      www.molendatabase.org
* Wetterskip  Fryslân
* Advertenties uit de Leeuwarder Courant                                   
* Hisgis voor de kadastrale nummers uit  1832 van  percelen
* Persoonlijke gegevens van de  familie  Algera. Het was een familie van  timmerlieden, die  molens bouwden in de omgeving  van  Gaast. De  derde generatie combineerde zelfs  het timmervak  met een baan bij het  waterschap.
* Het dorpsboek van Ferwâlde  met daarin  een  hoofdstuk over molens en gemalen. 

Wetterskip  Fryslân 
Voorgangers in het genoemde gebied  waren  It  Marnelân en Waterschap Gaast- Ferwoude

INLEIDING 
Grondgebied en werken: 
Het waterschap was gelegen in de gemeente   Wonseradeel en had een omvang van ca. 463 ha,   in 1917 teruggebracht tot ca. 460 ha.  

De  volgende werken waren bij het waterschap in   onderhoud:
* de waterkeringen (sinds 1917  in  onderhoud bij het waterschap De Waarborg);
* een gemaal;
* (tot 1938) de Walvaart;
* tochtsloten, pompen, duikers, stuwen,  dammen en  verdere kleine werken, voorzover bij  besluit van  ingelanden aangewezen; * (tot 1938) de  Wonnebuursterreed;
* (tot 1938) een  opslagplaats aan het  vaarwater de Djippert.

In  beheer had het waterschap de bovengenoemde   werken en alle andere in het gebied gelegen   watergangen e.d., voorzover bevorderlijk aan het   waterschapsdoel.  

HISTORISCH OVERZICHT
In  1910 verzochten S.D. Terpstra te Ferwoude en  elf  andere personen om oprichting van het   waterschap. De in waterschapsverband    ingebrachte gronden werden bemalen door een   drietal particuliere poldermolens, nl. "Berouw",   "Pypkeniel" en "Wonneburen". Men had liever een   waterschap, omdat niet alle waterkeringen in  goede  staat waren en ook de bemaling te wensen  overliet.  Verder was men van mening dat alleen  een  waterschap als publiekrechtelijk lichaam het   onderhoud van de waterstaatkundige werken zou   kunnen garanderen.  

In 1911 werd het waterschap  opgericht.  Het  beheer over het waterschap kwam  in handen van  een drie leden tellend bestuur en  een vergadering  van ingelanden. Als doel van het  waterschap  noemde het reglement met name "het  afvoeren van  het overtollige water, het  beschermen van de  gronden tegen het provinciaal  boezemwater" en  het onderhouden van de  daartoe nodige werken.  Daarbij kwam dan het  onderhoud van de  Wonnebuursterreed en een  opslagplaats aan de  Djippert.  

De bemaling van  het waterschapsgebied werd  verzorgd door een  gemaal aan de Walvaart bij  Ferwoude.  Aanvankelijk werd het gemaal door een   dieselmotor aangedreven. In 1942 werd een   elektromotor geïnstalleerd.   Sinds 1917 droeg het  waterschap ‘De Waarborg’  zorg voor het  onderhoud van de waterkeringen.  Wel verhaalde  het de onderhoudskosten weer op  het waterschap  Gaast-Ferwoude. In 1938 werd de  taak van het  waterschap beperkt tot "het regelen  van den  waterstand". Het onderhoud van de   Wonnebuursterreed werd afgestoten. De reed werd  nauwelijks nog gebruikt, sinds de weg   Ferwoude-Fokkemaoord een veel betere ontsluiting   bood.  

Als gevolg van het streven naar  concentratie van  boezemwaterschappen werd het  waterschap per  1 maart 1976 opgeheven. De  rechten en plichten,  bezittingen en schulden van  het waterschap  werden overgenomen door het  nieuw opgerichte  waterschap "It Marnelân".  

AFSLUITING
Na de opheffing van het waterschap  werd het grote  archief van 70 cm, overgebracht  naar de  archiefbewaarplaats van het waterschap  "It  Marnelân".  Het archief bestond uit een aantal  series en een  verzameling onderwerpen in  geordende mappen. Bij  de inventarisatie werden  de stukken gerubriceerd  volgens het ook elders  toegepaste  standaardschema. Vernietigd werden  dubbelen,  geleidebrieven, de kasboeken, de  bijlagen bij de  rekening, voor zover bewaard  gebleven, een deel  van de kohieren van omslag  en een losbladige  legger van belastingplichtigen.   Na opschoning en  inventarisatie meet het archief  nu 31 cm.   


 


De familie Algera
Timmerlieden/aannemers van o.a. watermolens.   Hun werkplaats stond aan de noordkant van de  Gaaster Vaart bij het Tonnezet. Vandaag is dat aan  de Zandlaan. 

BOUWE BAUKES ALGERA    timmerman te Gaast 

Vaak worden Algera en Algra door elkaar gehaald,  zelfs in akten van de burgerlijke stand. De  aangever bij de geboorte van Sijtze, zijn vader  Bouwe Baukes, wordt hier Algra genoemd.  Hij was timmerman te Gaast en ontwierp en bouwde  een groot aantal boerderijen en watermolens. Op 1  januari 1846 vond de inschrijving plaats voor de  nieuwe Hervormde pastorie in Gaast. Bouwe Algera  was de laagste inschrijver. Hij bouwde de pastorie  voor ƒ 1.790 en moest het werk opleveren voor of  op 12 november 1846; bij elke dag later had de  kerkvoogdij recht op ƒ 5 per dag. Hierover is niets  meer terug te vinden, dus het zal wel op tijd gelukt  zijn. Omdat hij het altijd druk had, reisde hij op een  paard langs zijn werken.
Het gaat zo goed met de  timmerzaak dat er regelmatig advertenties in de Leeuwarder Courant staan voor personeel.   

Advertentie op 11 september 1827 
“Twee TIMMERKNECHTEN, liefst ongehuwd en  van den Protestantschen Godsdienst, het  Timmeren en Metselen goed of ten deele  verstaande, kunnen tegen billijk dagloon dadelijk  en voor een geheel jaar werk bekomen, bij  BOUWE BAUKES ALGERA, Meester Timmerman  te Gaast. Kunnende gegadigden bij de Baas te huis  zijn.”  

Een andere advertentie van 3 augustus 1855: 
“Drie TIMMER- en METSELAARSKNECHTEN,  (geen misbruik makende van Sterken Drank),  kunnen dadelijk werk bekomen bij BOUWE  BAUKES ALGERA, Meester Timmerman te Gaast.”  


In 1867 (Bouwe Baukes is dan 75 jaar) deed hij de timmerzaak over aan zijn zoon Sijtze Bouwes.

 

 

Foto rechts is van
Sijtze Bouwes Algera

 

 

 


SIJTZE (BOUWES) ALGERA            timmerman  te Gaast 

In de akte van de Nationale Militie in 1852 is Sijtze  van beroep timmerknecht (waarschijnlijk bij zijn  vader, die timmerman was) en was hem "bij de  loting ten deel gevallen No. 40 en dat hij  vervolgens door den Militieraad uit hoofde van  broederdienst bij plaatsvervanging in 1852, 1853 en  1854 telkens voor één jaar en in 1855, om dezelfde  reden voor altijd van de dienst is vrijgesteld.” Sijtze  woonde met zijn gezin in Gaast Nr.14, nu Sânleane  2, waarin hij de timmerzaak had en die zijn zoon  Sijmon later overnam. Kleinzoons Sytze, Douwe en  Reinder zijn daar ook geboren.
Sijtze was een  gewaardeerd vakman in het dorp en bouwde net  als zijn vader verscheidene boerderijen en molens.  Hij bouwde zelf het huis in de Buorren in de buurt  van de Hervormde pastorie achter de zeedijk (nu het huis van Ikele en Gerrie). Sijtze had de timmerzaak van zijn vader  overgenomen in 1867. In 1875 heeft hij de  Christelijke school gebouwd voor ƒ 4400. De  kerkvoogden wilden geen aanbesteding doen, dat  kostte immers maar tijd en geld en “Algera bouwde  het beste”.
De synodale gereformeerde kerk in  Gaast, Ferwoude en Piaam groeide sterk. Er kwam  een eigen dominee en er moest een pastorie komen  in Gaast. In 1890 bouwde Sijtze samen met  Draaisma de gereformeerde pastorie voor  ƒ 3975. 
Sijtze was Nederlands Hervormd en zijn vrouw  Jantje was Gereformeerd. Een aantal kinderen werd  Gereformeerd opgevoed (Feikje, Aaltje, en Bouwe),  de anderen Nederlands Hervormd (Baukje, Sijmon,  Epeüs, Bauke en Klaske). Dit verdeelde het gezin  later sterk. In de gezinnen van de gereformeerd  opgevoede kinderen werd “De Standaard” gelezen  en in die van de hervormd opgevoede kinderen las  men “de Nederlander”. De kranten werden  vervolgens wel over en weer uitgewisseld, zodat ze  elkaars kranten konden lezen; dit gebeurde niet  met de streng gereformeerde “De Heraut”.
Het hele  dorp was in gereformeerden en hervormden  gescheiden, met een gereformeerde en een  hervormde bakker, slager, enz.
Na zijn overlijden  wordt zijn timmerzaak en huishouding in een  boelgoed te Gaast geveild. In de  overlijdensaangifte door zijn vrouw, Jantje van Hylkema Vlieg,  wordt hij aangeduid als “Sijtse Algra”. 


SIJMON BOUWE ALGERA      
timmerman,  waterschapssecretaris-ontvanger,  gemeenteraadslid en kerkvoogd 




Sijmon was een autodidact, hij leerde zichzelf het  vak van timmerman. Hij ging na de lagere school  met zijn broer Epeüs lopend van Gaast naar  Bolsward, ongeveer 10 km, om te leren  bouwtekenen. Er was toen geen straatverlichting,  dus in de zomer, als het lang licht was, of in de  winter, als het helder was of bij volle maan, was het  lopen ’s avonds gemakkelijker.  Hij nam op 25 april 1899 de timmerzaak over van  zijn vader. De timmerzaak lag een kwartier lopen  van het dorp Gaast.
Hij schafte een motorfiets aan  voor reizen naar Bolsward, Witmarsum en Makkum.  Het was een motor van het type FN, met het  nummerbewijs kenteken B-2340 (afgegeven  tussen 1 april 1919 en 1 november 1920). Hij was  de enige in het dorp met een motor. Deze moest  eerst lang warmdraaien in de werkplaats voor de  reis kon beginnen. Op een dag raakte hij met de  motor in de Dijkvaart tussen Gaast en Workum. De  motor werd later opgehaald met zijn zelfgemaakte  boot. Na dit ongeluk heeft hij niet meer motor  gereden.  

Eens per jaar maakte het gezin een dagtocht naar  Amsterdam. Douwe en Reinder reden bij hun  ouders achter op de fiets naar Workum. Daar  werden de fietsen gestald bij particulieren, want er  was nog geen fietsenstalling. Vandaar gingen ze  met de trein en de boot van Staveren naar  Enkhuizen en van daar naar Amsterdam (Artis,  Rijksmuseum en Panopticum (wassen beelden)).  Een enkele keer maakte hij met een boer uit  Ferwoude een reis met trein en fiets, soms tot aan  Königswinter, onder Keulen.
Hij haalde soms kozijnen en deuren bij zijn zwager  in Koudum die een timmerfabriek had. Hij huurde  daarvoor de boot van de schipper van Gaast,  waarop het gezin ging varen. Geen van hen kon  zeilen en de boot werd dan ook meestal getrokken. Op een  gegeven moment lagen ze dwars voor een brug. 
Hij vond zijn werk te zwaar  en hij had  maagklachten. Zo moest hij als het stormde en regende vaak het dak van boerderijen op om de  pannen te herstellen of hij moest in varkenshokken  kruipen om die te repareren. Als iemand overleden  was moest hij ’s nachts nog een kist timmeren.  Hij adviseerde Douwe en Reinder, zijn jongste  zonen, dan ook sterk om geen buitenwerk te gaan  doen zoals hij deed. Hij was risicomijdend. Toen de  bedragen van het aanneemwerk begonnen te  stijgen, werden voor hem de risico’s te groot en is  hij er op 1 januari 1922 uitgestapt.

Hij deed de  timmerzaak in Gaast over aan zijn broer Epeüs.  Hij wilde ander werk, meer administratief of in de  politiek. Hij heeft gesolliciteerd als dijkopzichter. Hij  kende dat werk door zijn functie als ontvanger bij  het waterschap Gaast-Ferwoude  en als postbode.  Hij is eigenlijk te vroeg gestopt met werken,  waardoor ze het lang financieel krap hadden.
Uit  zijn eerste huwelijk met Trijntje, een boerendochter,  had hij nog wat geld, maar niet voldoende om van  te leven. Het viel hem tegen dat hij niet de banen  kon krijgen die hij graag wilde. Hij werd twee keer  verkozen als wethouder in de gemeente  Wonseradeel, maar bedankte ook twee keer. Dat  werd van hem verwacht, want door de partijpolitiek  van de CHU was bepaald dat een ander het moest  worden. Teleurgesteld stapte hij in 1925 uit de  politiek.  



De watermolens in een gebied rond Gaast en Ferwoude

Kadastrale kaart van HISGIS

De kadastrale kaart uit 1832 van dit gebied biedt  uitkomst voor de plaatsbepaling van de verdwenen  molens. Uitgezonderd enkele bodemvondsten kan  men van de watermolens bijna niets terugvinden.
Uiteraard zijn er bij de plaatsen Piaam, Ferwoude en  Parrega nog veel meer watermolens verdwenen,  maar deze zijn in dit artikel niet opgenomen. Het  getoonde gedeelte van kadasterkaart bevat wel  alle verdwenen molens. 


Molentypes die in dit gebied voorkwamen.
(de foto's van onderstaande molens dienen als voorbeeld en hebben niet in dit gebied gestaan)

De weidemolen bij A

De Amerikaanse windmotor bij A

Spinnekop bij B, J en K

                  Monniksmolen of Muonts bij C, D, E, F, G H en I

Overzicht van de watermolens, aangeduid met de  letters A t/m K 

Molen A: een poldermolentje aan de Dijkvaart  richting Makkum. Gebouwd na 1850 en verdwenen  voor  1930. Het molentje bemaalde een kleine  strook land langs de zeedijk. Zijn functie was die  van weidemolen. De weidemolen was net als de  spinnekop eigendom van de boer.  Een vierkante  onderbouw met een boventafel als onderzetel. Het  draaibare bovenhuis rust op de onderzetel en wordt  op zijn plaats gehouden door een koker. Dit type  had geen bediening nodig, omdat door de grote  windvaan de draaibare kop altijd goed op de wind  staat.  
Vanaf ± 1925 heeft hier een Amerikaanse  windmotor  gestaan, die inmiddels ook is  afgebroken.

In een vergadering van het waterschap in 1921 werd besloten windmotoren te laten bouwen. Het bestek en tekeningen konden voor 5 gulden worden verkregen.

Op deze foto zien we het onderstuk van de Amerikaanse windmotor. De vijzel wordt hier aangedreven door een dieselmotor, de brandstoftank ligt links van de molen.


Molen B: Een windmolen van het type Spinnekop. Eigenaar Marten W. Steensma, assessor gemeente  Wonseradeel. De  molen stond aan de noordkant  van de gemeenschappelijke weide van Gaast op  het Hoogveld. De molen bemaalde de polder 9 (115 ha). Gebouwd  in 1832 en verdwenen in 1850. De romp had een  vierkante ondertoren met als kruiwerk een  zetelkruier. Voor en nadelen van een zetelkruiwerk  zijn: het kruit licht, maar de molen heeft tijdens het  draaien de neiging tot wippen van het bovenhuis,  vandaar de naam wipmolen. 

Molen C: Een windmolen van het type  Monniksmolen (in het Fries Muonts) Eigenaar, erven van Tjalke Reinders van der Meer.  De molen stond in de buurt van eindekooien tussen  Piaam en Gaast. Gebouwd voor 1832, verdwenen  na 1850. De molen was rietgedekt met een stenen  onderstuk. Voor de waterverplaatsing werd een  vijzel gebruikt en de romp was een achtkante  bovenkruier. Deze molen bemaalde de polder 8 (35  ha). 

Molen D: Een windmolen van het type Spinnekop  met als naam ‘Berouw’. Eigenaar Jan Arjens Scheltinga, strandmeester te  Gaast. De molen stond ten zuiden van Gaast aan  het eind van de Gaaster Indijk. Gebouwd voor  1832, verdwenen na 1930. Het was een molen met  een vierkante onderkruier en een zetelkruiwerk en  bemaalde de Gaasterpolder (135 ha). De molen wordt te koop aangeboden in een  advertentie in de Leeuwarder Courant van 12 mei 1831.  Om de molen te bereiken liep er een pad door de landerijen vanaf de  huidige Zandlaan naar de molen. 

               

Molen E: Een windmolen waarvan het type niet  bekend is. De naam is Wonnebuurster Polder. De molen valt onder het dorp Ferwoude en is voor  1832 gebouwd en na 1930 verdwenen. De eigenaar is Erven Rudolphus Muntz. De molen  diende om de polder Wonneburen te bemalen  welke een oppervlakte had van 230 ha. 

Molen F: Een windmolen van het type  Muonts/Monniksmolen met als naam ’De Grote  Molen’. De eigenaar was Broer Tjeerds Bakker, landbouwer  te Ferwoude. De molen is gebouwd voor 1832 en in  1941 gesloopt. Met een stenen onderstuk, een  romp gedekt met leipannen en de kap met zink. Het  water werd verplaatst d.m.v. een vijzel. Beide  roeden waren zelfzwichting (kantelbare schotten).  De bovenkruier was achtkantig en het kruiwerk zat  aan de buitenkant. De molen bemaalde met nog een andere molen de  Fallingabuurster- en Aaltjesmeerpolder. De beide  meren, meer poelen, mochten in 1644 van de  Friese Staten drooggelegd worden. In de  betreffende stukken  werden de meertjes  “de  Meerkes om Oost van de Kercke tot Ferwolde”  genoemd. 

Sinds 1718 had de Fallingabuurster-  Aaltjesmeerpolder al een molen voor de bemaling.  We weten dit omdat op een kaart van 1718 het de  enige molen was die bij Ferwoude stond  aangegeven.   De laatste eigenaar, dhr. de Groot, liet de molen in  1941 slopen en gebruikte de onderdelen voor  herstel van andere molens. 

Voordat er waterschappen waren werd de bemaling  door één boer verzorgd of een paar boeren  tezamen. De andere gebruikers betaalden dan een  jaarlijkse bijdrage. Bij een wisseling van pachter  moest de nieuwe huurder de molen overnemen  tegen taxatiewaarde. Zie de advertentie bij molen  D. In het begin van de 20ste eeuw kwamen hiervoor  waterschappen in de plaats. De door wind  aangedreven molen werd meestal vervangen door  een gemaal en zo kon men de waterstand beter in  de hand houden. Het waterschap Gaast-Ferwoude  werd in 1911 opgericht. Met een oppervlakte van  460 ha en het grootste deel hiervan in Ferwoude.  Er komt een stoomgemaal in de Walvaart  en het  gemaal wordt in 1913 feestelijk in gebruik genomen.  Na Simon Couperus was vanaf 1919 Durk de Jong  de ‘molenaar’. Door dit stoomgemaal was molen D  aan de Gaaster Indijk en een aantal andere molens  niet meer nodig. 


Grote molen                             Kleine Molen
Het waterschap Fallingbuurster-Aaltjesmeerpolder  werd in 1917 opgericht met een oppervlakte van  150 ha Het waterschap besloeg voornamelijk het  gebied van het voor 1729 drooggemalen  Fallingbuurster- en Aaltjesmeer. Ook besloeg het  waterschap het gebied van de Ferwoudepolder,  een uit de 17e eeuw daterende droogmaking. Het  bevat het laagst gelegen stuk land (-2,70 N.A.P.)  van Friesland. 

Het waterschapsgebied werd voor  1917 bemalen door een drietal windwatermolens,  t.w. ‘de Grote Molen’, ‘de Kleine Molen’ en de nog  een kleinere molen van ‘de Gebroeders Jorritsma’.  De eerste twee waren gezamenlijk bezit van de  ingelanden. Het waterschap behield de ‘Grote’ en  de ‘Kleine’ molen en deze bemaalden het gebied  tot de 2de WO. In 1941 kwam er een elektrisch  gemaal aan de Kleine Vaart te Ferwoude en  konden de molens afgebroken worden. 

Molen G:  Een windmolen van het type  Muonts/Monniksmolen met als naam ‘De Kleine  Molen’. De eigenaar,  volgens het kadaster van 1832, was  Broer Tjeerds Bakker te Ferwoude. De molen is  gebouwd in 1718 of eerder en in 1941 afgebroken.  Het onderstuk was van steen en de romp met riet  gedekt. Het was een achtkante bovenkruier met  het kruiwerk aan de buitenkant. De molen  bemaalde de Ferwoudepolder van 50 ha, maar  leverde ook zijn deel aan de Fallingabuurster- en  Aaltjesmeerpolder. De Bolswarder burgemeester P. Coopmans voerde  in deze molen proeven uit met een trechtermaler,  volgens een octrooi uit 1761. Zijn bevindingen  waren goed, maar het bleef bij deze ene poging om  de maalwerking te verbeteren. Het principe van  Coopmans zijn uitvinding berustte op de  cetripetaalkracht, die het water tegen een  kegelvormige wand omhoog moesten jagen. 

Op het kaartje is met een pijl en kruisje aangegeven  waar de ‘de kleine molen’ in 1718 stond.  


Molen H: Windmolen van het type  Muonts/Monniksmolen met als naam  Pypkenielpolder. Rietgedekt en een stenen onderstuk. Model  achtkante bovenkruier met kruiwerk aan de  buitenkant. De Pypkanielpolder had een  oppervlakte van 60 ha.
Voor 1832 gebouwd afgebroken door de bouw van  een gemaal. In 1910 verzochten S.D. Terpstra en  11 andere personen een waterschap op te richten.  Het gebied werd bemalen door een drietal  particuliere molenpolders nl. ‘Berouw’ molen D,  ‘Pypkeniel ‘ molen H en ‘Wonneburen’ molen E. Men had liever een waterschap, omdat de  waterkeringen niet goed waren en de bemaling niet  optimaal. 
Het waterschap werd in 1911 opgericht met een  bemaling door een gemaal aan de Walvaart bij  Ferwoude. Eerst door een dieselmoter en na 1942  door een elektromotor. 

Molen I: Windmolen van het type  Muonts/Monniksmolen en als naam Polder  Meinschar. Volgens het kadaster van 1832 was de eigenaar  Hans Willem de Blocq van Scheltinga.
Gebouwd voor 1832 en afgebroken door de komst  een gemaal, na 1930. De molen was rietgedekt en  achtkant met een stenen onderstuk en het kruiwerk  aan de buitenkant.
De bemalen polder Meinschar was 40 ha groot en  de molen bracht het water in de Kleine Vaart. 

Molen J: Windmolen van het type Spinnekop en  werd  de molen van Carel Pallandt genoemd. Gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1950. De  eigenaar was in 1832 Carel A.A. van Pallandt. Carels administrateur was Pier J. Gosling, ontvanger  te Beers.
Verder bijzonderheden zijn dat de romp een  vierkante ondertoren had met daar bovenop een  zetelkruier, zoals bij molen D ‘Berouw’. 

Molen K: Windmolen van het type Spinnekop met  een houtgedekt onder- en bovenstuk.  De molen stond aan de noordzijde van de Djippert  en was gebouwd na 1850 en verdween na 1932.  Zijn opvolger was een windmotor. De romp was  vierkant met daar bovenop een zetelkruier. De aandrijving werd op het laatst verzorgd door een  tractor die de vijzel in beweging bracht. 


                                               Waar de molens hebben gestaan op een kaart van 2012!
 

Index pagina

Vorige pagina

 

Histoarysk Wurkferbân Wûnseradiel